Als je bepaalde woorden gelooft, geloof je ook in de redenering die daar achter steekt. Als je van mening bent dat iets goed is of slecht, waar of niet waar, dan geloof je de uitgangspunten in de woorden die uitdrukking geven aan de redeneringen. Zulke uitgangspunten zitten vaak vol gaten, maar voor de overtuigden blijven ze uiterst kostbaar.
Het Onvoltooide Bewijs uit de Panoplia Propheticus
A
Leto's geest dreef rond in een hutspot van heftige geuren. Hij herkende de sterke kaneelgeur van melange, de benauwde zweetlucht van werkende lichamen, de bijtende lucht van een niet afgesloten doodsstil en allerlei soorten stof waarin vuursteen overheerste. De geuren vormden een spoor door droomzand en schiepen mistige gestalten in een dood land. Hij wist dat deze geuren hem iets moesten vertellen, maar een deel van hem kon nog niet luisteren.
Gedachten zweefden als schimmen door zijn geest: In deze tijd heb ik geen vaste gelaatstrekken: ik ben al mijn voorouders. De zon die ondergaat in het zand is de zon die ondergaat in mijn ziel. Eens was die veelvoudigheid in mijn binnenste groot, maar dat is afgelopen. Ik ben een Vrijman en ik zal een Vrijmans einde vinden. De Gouden Weg eindigt voor hij is begonnen. Hij is niets anders dan een door de wind weggeblazen spoor. Wij Vrijmans kenden alle kunstjes om onszelf verborgen te houden: we lieten geen uitwerpselen achter, geen water, geen voetsporen... Kijk nu eens hoe mijn spoor verdwijnt.
Een mannenstem zei vlak bij zijn oor: 'Ik zou je kunnen doden, Atreides. Ik zou je kunnen doden, Atreides.' Het werd telkens en telkens weer herhaald tot het alle betekenis verloor en een woordeloos iets werd dat in Leto's dromen werd voortgezet als een soort litanie: aIk zou je kunnen doden, Atreides.'
Leto schraapte zijn keel en voelde dat de echtheid van deze eenvoudige handeling zijn zinnen wakker schudde. Met zijn droge keel wist hij uit te brengen: 'Wie...'
De stem naast hem zei: 'Ik ben een geoefend Vrijman en ik heb mijn vijand gedood. Jij hebt ons onze goden afgenomen, Atreides. Wat kan ons jouw stinkende Muad'Dib schelen? Jouw god is dood!'
Was dat echt de stem van een Ourouba of was dit weer een onderdeel van zijn droom? Leto deed zijn ogen open en merkte dat hij ongeboeid op een harde bank lag. Hij keek omhoog naar rotsen, vage gloeibollen en een gezicht zonder masker dat van zo dichtbij op hem neerstaarde dat hij de adem kon ruiken met zijn vertrouwde geuren van een vest-dieet. Het was een Vrijmans gezicht; de donkere huid, de scherpe trekken en het water-arme lichaam. Dit was geen dikke stadsbewoner. Dit was een Vrijman uit de woestijn.
A
aIk ben Namri, de vader van Javid,' zei de Vrijman. 'Ken je me nu, Atreides?'
'Ik ken Javid,' zei Leto schor.
'Ja, jouw familie kent mijn zoon goed. Ik ben trots op hem. Jullie Atreides zullen hem spoedig beter leren kennen.' 'Wat...'
'Ik ben een van je schoolmeesters, Atreides. Ik heb maar A(c)A(c)n functie: ik ben degene die je zou kunnen doden. Ik zou het met vreugde doen. Op deze school betekent slagen dat je blijft leven, maar als je faalt, word je aan mij overgeleverd.'
Leto hoorde de onverzoenlijke ernst in die stem. Het maakte hem ijskoud. Dit was een menselijke gom jabbar, een aanmatigende vijand die zijn recht om toe te treden tot de menselijke samenleving op de proef moest stellen. Leto voelde dat zijn grootmoeder hier de hand in had en dat achter haar de aangezichtsloze massa van de Bene Gesserit stond. Bij die gedachte kromp hij ineen.
'Je opleiding begint met mij,' zei Namri. 'Dat is terecht. Het is passend. Omdat hij ook met mij kan eindigen. Luister nu nauwlettend naar me. Elk woord dat ik zeg draagt jouw leven in zich. Alles aan mij bevat jouw dood.'
Leto liet zijn ogen ronddwalen door het vertrek: kale rotswandenaalleen deze bank, de zwakke gloeibollen en achter Namri een donkere gang.
'Je komt niet langs mij heen,' zei Namri. En Leto geloofde hem.
'Waarom doe je dit?' vroeg Leto.
'Dat is al verklaard. Denk aan de plannen die je in je hoofd hebt! Je bent hier en je kunt geen toekomst leggen in je huidige toestand. Die twee gaan niet samen: heden en toekomst. Maar als je waarlijk je verleden kent, als je terugkijkt en ziet waar je bent geweest, dan is er misschien nog weer eens rede. Zo niet, dan zal het je dood zijn.'
Leto merkte dat Namri's toon niet onvriendelijk was, maar hij was streng en de doodsdreiging erin viel niet te ontkennen.
Namri liet zich op zijn hielen achterover zakken en keek naar het plafond. 'In vroeger tijden keken de Vrijmans bij de dageraad naar het oosten. Eoos, weet je? Dat is dageraad in een van de oude talen.'
Met verbitterde trots in zijn stem sprak Leto: 'Ik spreek die taal.'
'Dan heb je niet naar me geluisterd,' zei Namri en zijn stem was zo scherp als een mes. 'De nacht was de tijd van chaos. De dag was de tijd van orde. Zo was het in de tijd van die taal die jij beweert te spreken: duisternis-wanorde, licht-orde. Wij Vrijmans hebben dat veranderd. Eoos was het licht dat wij wantrouwden. Wij gaven de voorkeur aan het licht van een maan, of van de sterren. Licht was te veel orde en dat kan noodlottig zijn. Zie je wat jullie Eoos-Atreides gedaan hebben? De mens is slechts een wezen van het licht dat hem beschermt. Op Duin was de zon onze vijand.' Namrin sloeg zijn blik neer tot hij Leto aankeek. 'Aan wat voor licht geef jij de voorkeur, Atreides?'
Door Namri's oplettende houding begreep Leto dat deze vraag groot gewicht had. Zou de man hem doden als hij niet het juiste antwoord gaf? Zou kunnen. Leto zag Namri's hand kalm naast het gepolijste heft van een krysmes rusten. Een ring in de vorm van een magische schildpad glansde aan de meshand van de Vrijman.
Leto ging voorzichtig op zijn ellebogen steunen en onderzocht in zijn gedachten de Vrijmanse overtuiging. Ze vertrouwden op de Wet en ze hoorden graag de lessen van de Wet uiteengezet in gelijkenissen, deze oude Vrijmans. Het licht van de maan?
'Ik geef de voorkeur aan... het licht van Lisanu L'haqq,' zei Leto terwijl hij naar Namri keek om kleine onthullende tekens te ontdekken. De man leek teleurgesteld, maar zijn hand schoof bij het mes vandaan. 'Het is het licht van de waarheid, het licht van de volmaakte mens in wie de invloed van al-Mutakallim duidelijk zichtbaar is,' ging Leto verder. 'Aan welk ander licht zou een mens de voorkeur kunnen geven?'
'Je spreekt als iemand die iets opzegt, niet als iemand die overtuigd is van wat hij zegt,' zei Namri.
En Leto dacht: Ik zei het inderdaad op. Maar hij begon nu aan te voelen in welke richting Namri's gedachten gingen, hoe zijn woorden door de zeef van vroege oefening in het oude raadselspel gingen. Duizenden van die raadsels werden in de Vrijmanse opvoeding gebruikt, en Leto hoefde zijn aandacht slechts op dit gebruik te richten en de voorbeelden stroomden zijn gedachten binnen. Vraag: Stilte? Antwoord: De vriend van de opgejaagde.
Namri knikte voor zich heen alsof hij deze gedachte deelde en hij zei: 'Er bestaat een grot die voor de Vrijmans de grot des levens is. Het is een echt bestaande grot die door de woestijn is verstopt. Shai-Hulud, de overgrootvader van alle Vrijmans heeft die grot verzegeld. Mijn oom Ziamad heeft me daarover verteld en hij heeft nooit tegen me gelogen. Die grot bestaat.'
Leto hoorde de vragende stilte toen Namri ophield met spreken. Grot des levens? 'Mijn oom Stilgar heeft mij ook over die grot verteld,' zei Leto. 'Hij werd verzegeld om te voorkomen dat lafaards zich er zouden verstoppen.'
De weerschijn van een gloeibol glinsterde in Namri's donkere ogen. Hij vroeg: 'Zou jij Atreides die grot openmaken? Jij probeert het leven te beheersen door middel van een geestelijkheid: jullie Centrale Ministerie voor Informatie, Auqaf en Hajj. De Maulana die met de leiding is belast heet Kausar. Hij is een heel eind opgeklommen sinds het begin van zijn familie bij de zoutmijnen van Niazi. Zeg me eens, Atreides, wat is er mis met jullie geestelijkheid?'
Leto ging rechtop zitten; hij besefte nu dat hij volop in het raadselspel verwikkeld was met Namri, en dat de boete de dood was. De man bewees in alles dat hij bij het eerste verkeerde antwoord dat krysmes zou gebruiken.
Namri die dit besef in Leto bespeurde zei: 'Geloof me, Atreides. Ik ben de kluiten-pletter. Ik ben de IJzeren Hamer.'
Nu begreep Leto het. Namri beschouwde zich als Mirzabah, de IJzeren Hamer waarmee de doden geslagen worden die op de vragen die ze moeten beantwoorden voordat ze het paradijs betreden, geen afdoend antwoord kunnen geven.
Wat was er mis met het centrale ministerie dat Alia en haar priesters in het leven hadden geroepen?
Leto dacht aan waarom hij de woestijn was ingetrokken en hij kreeg weer een klein beetje hoop dat de Gouden Weg in dit heelal toch nog zou verschijnen. Wat deze Namri met zijn vraag bedoelde, was niets anders dan de reden die Muad'Dibs eigen zoon de woestijn in had gedreven.
'Het is aan God de weg te wijzen,' zei Leto.
Namri's kin schoot met een ruk omlaag en hij staarde Leto scherp aan. 'Kan het waar zijn dat jij dit gelooft?' vroeg hij.
'Het is de reden dat ik hier ben,' zei Leto.
'Om de weg te zoeken?'
'Om hem voor mezelf te zoeken.' Leto stak zijn benen over de rand van de bank. De rotsvloer was niet met tapijten belegd en dus koud. 'De priesters hebben hun ministerie geschapen om de weg te verbergen.'
'Je spreekt als een echte opstandeling,' zei Namri en hij wreef over de schildpadring aan zijn vinger. 'We zullen zien. Luister weer goed. Je kent de hoge Pantsermuur bij Jalalud-Din? Die Muur draagt het merkteken van mijn familie dat daar in de vroegste tijden is uitgehouwen. Javid, mijn zoon heeft dat merkteken gezien. Abedi Jalal, mijn neef heeft het gezien. Mujahid Shafqat van de Anderen, hij heeft ook ons merkteken gezien. In het stormseizoen vlak bij Sukkar, kwam ik met mijn vriend Yakup Abad toevallig in de buurt van die plek. De winden waren bladderend heet zoals de wervelwinden waarvan we onze dansen hebben geleerd. We namen de tijd niet om het merkteken te gaan bekijken omdat een storm ons pad blokkeerde. Maar toen de storm voorbijtrok, zagen we het aangezicht van Thatta op het voortgejaagde zand. Het gezicht van Shakir Ali was daar gedurende een ogenblik en het keek neer op zijn stad van graven. Het gezicht was een seconde later al weer verdwenen, maar we zagen het allemaal. Vertel me eens, Atreides, waar kan ik die stad van graven vinden?'
De wervelwinden waarvan we onze dansen leerden, dacht Leto. Het aangezicht van Thatta en Shakir Ali. Dat waren de woorden van een Zensunni Zwerver, de mensen die zichzelf beschouwden als het enige ware woestijnvolk.
En het was Vrijmans verboden een graf te hebben.
'De stad van graven ligt aan het eind van het pad dat alle mensen gaan,' zei Leto. En hij diepte de Zensunni zaligmakingen op uit zijn geheugen. 'Hij ligt in een tuin die duizend passen in het vierkant is. Er is een prachtige toegangspoort die tweehonderddrieA
'Weer zeg je iets op zonder overtuiging,' hoonde Namri. 'Maar ik zal het voorlopig aanvaarden omdat ik geloof dat je weet waarom je hier bent.' Een koude lach verscheen om zijn lippen. aIk geef je een voorlopige toekomst, Atreides.'
Leto bestudeerde de man behoedzaam. Was dit ook een verkapte vraag?
'Goed!' zei Namri. 'Je bewustzijn is voorbereid. Ik heb de pijlen afgeschoten. Nog A(c)A(c)n ding dan. Heb je gehoord dat ze in de steden van het verre Kadrish imitatie stilpakken dragen?'
Terwijl Namri wachtte zocht Leto in zijn geest naar een verborgen betekenis. Imitatie stilpakken? Die werden op veel planeten gedragen. Hij zei: 'De fatterige gewoonten van Kadrish zijn een vaak herhaalde oude geschiedenis. Het verstandige dier gaat op in zijn omgeving.'
Namri knikte langzaam. Toen: 'De persoon die je in de val lokte en je hier bracht, zal je dadelijk komen opzoeken. Probeer niet dit oord te verlaten. Het zou je dood zijn.' Met die woorden stond hij op en liep weg de donkere gang in.
Nog lang nadat hij verdwenen was staarde Leto naar de gang. Hij kon geluiden horen daarbuiten, de zachte stemmen van mannen die wachtdienst hadden. Namri's verhaal over het luchtspiegelings visioen bleef Leto bij. Het bracht zijn lange tocht door de woestijn naar dit oord weer boven. Het deed er niet langer toe of dit Jacurutu/Fondak was. Namri was geen smokkelaar. Hij was iets dat veel machtiger was. En het spel dat Namri speelde riekte naar Vrouwe Jessica; het stonk naar de Bene Gesserit. Leto bespeurde dat er in dit besef gevaar besloten lag. Maar die donkere gang waarin Namri was verdwenen, was de enige uitgang uit deze kamer. En erbuiten lag een vreemde vestaen daar weer buiten de woestijn. De rauwe strengheid van die woestijn, de geordende wanorde ervan met luchtspiegelingen en eindeloze duinen, overviel Leto als een onderdeel van de val waarin hij gevangen zat. Hij kon die zandvlakte nogmaals oversteken maar waarheen zou zijn vlucht hem brengen? De gedachte was net stilstaand water. Hij kon er zijn dorst niet mee lessen.